Het scharnierpunt van verdraagzaamheid

Ds. Egas' argumentatie tegen het verdragen van verschillende Schriftinterpretaties over vrouw in ambt wordt bekritiseerd als on-Bijbels en strijdig met verdraagzaamheid. Het meningsverschil over vrouw in ambt is geen leergeschil zoals bij de Rooms-Katholieke mis dat wel het geval is, en dat gewetensbezwaren rechtvaardiging bieden voor afwijken van synodale besluiten. Verdraagzaamheid wordt bepleit, omdat het besluit een struikelblok vormt voor een minderheid en de eenheid binnen de kerk schaadt.

Het scharnierpunt van verdraagzaamheid
Hans Bügel

Op Refoweb werd door een vragensteller voorgesteld om, voor- en tegenstanders van vrouw in ambt, een dag lang te laten nadenken over wat geloven precies is. Door dat met elkaar te doen zou men ontdekken dat het onverstandig zou zijn om, op basis van geloven, een probleem te maken van verschillende denkwijzen. Ds. Egas reageert daar vervolgens afwijzend op. Volgens hem kan er geen sprake van zijn om ruimte te geven aan denkbeelden die strijdig zijn met de Schrift en de synodale besluiten. De daarvoor door Egas gehanteerde argumentatie deugt echter niet, is on-Bijbels en staat de, op Vrije-Interpretatie meermalen bepleitte, verdraagzaamheid in de weg.

 

Absoluut gezag

Het eerste argument van Egas is dat het absolute gezag van Gods Woord in de weg zou staan bij het verdragen van verschillen in Schriftverstaan over het openstellen van ambten voor vrouwen. Voor zijn argument neemt hij zondag 7 van de Heidelbergse Catechismus tot uitgangspunt, in het bijzonder vraag en antwoord 21. Daarin wordt behandeld wat waar, dat is, echt geloof is. Het antwoord is meerledig, maar bevat onder andere de belijdenis dat een echt geloof bestaat onder andere uit kennis, waarbij alles uit Gods Woord voor waarheid wordt gehouden. Dat absolute gezag van Gods Woord staat er dan vervolgens aan in de weg om ruimte te laten aan kerken binnen het kerkverband om plaatselijke openstelling van ambten te verdragen. Egas illustreert zijn standpunt met de Roomse opvatting dat tijdens het avondmaal het brood wordt veranderd in het lichaam van Christus en de wijn in Zijn bloed. Het lijkt een overtuigend voorbeeld van Egas, maar schijn bedriegt. Het punt bij de Roomse eucharistie is dat het daaraan ten grondslag liggende Schriftverstaan in strijd is met Gods Woord, wat van het Schriftverstaan inzake vrouw en ambt nu juist  beslist niet gezegd kan worden. 

 

Menings- en leerverschil

Egas laat namelijk achterwege wat diezelfde Heidelbergse Catechismus leert over de mis van de Rooms-Katholieke Kerk. Zij - zo spreekt de Heidelbergse Catechismus in antwoord 80 - 'verzekert' van andere dingen, namelijk ‘dat mensen die al gestorven zijn én die nu leven, niet door het lijden van Christus vergeving van hun zonden hebben, behalve als Christus dagelijks voor hen wordt geofferd door de Rooms-Katholieke priesters bij de mis en dat Christus lichamelijk aanwezig is in het brood en wijn. Die veranderen dus in het lichaam en bloed van Christus. Hij moet daarom aanbeden worden in het brood en de wijn. De Rooms-Katholieke mis is hierdoor een ontkenning van het eenmalige offer en lijden van Jezus Christus en daarom afgoderij. In de originele catechismus, die Egas zelf aanhaalt, wordt zelfs gesproken over een vervloekte afgoderij. Ronduit misleidend is de opmerking van Egas dat hij, ondanks de on-Bijbelse leer over de mis, hetzelfde geloof deelt met de Roomsen, omdat hij met hen de apostolische geloofsbelijdenis deelt. Los van de vraag of de uitleg die de Heidelbergse Catechismus geeft over de mis door de Rooms Katholieke Kerk wordt onderschreven, vermoedelijk niet, is in ieder geval wel duidelijk dat op basis van de gereformeerde leer op dit punt, de mis als on-Bijbels wordt afgewezen. Als de Heidelbergse Catechismus gelijk heeft - en verondersteld mag worden dat Egas dat vindt - moet worden aangenomen dat de uitleg die de Katholieke Kerk op dit punt aan de apostolische geloofsbelijdenis geeft, is gebaseerd op hetzelfde onschriftuurlijke Schriftverstaan waarop de mis is gebaseerd, namelijk dat het offer van Christus - dagelijks, zoals de catechismus leert - telkens moet worden herhaald. Van eenzelfde geloof, wat Egas suggereert, is dan ook geen sprake. Dat is dus ook niet te vergelijken met verschillend Schriftverstaan met betrekking tot de vraag of in de Schrift de ambten zijn voorbehouden aan mannen of dat zij ook openstaan voor vrouwen. Schriftverstaan dat leidt tot on-Bijbelse standpunten is uiteraard onaanvaardbaar. Dus dat Egas - in navolging van de gereformeerde kerken, waaronder de CGK - de leer over de mis in de Katholieke Kerk als on-Bijbels afwijst, brengt met zich mee dat een dergelijke leer naar haar aard binnen de CGK niet kan worden aanvaard en verdragen. Er is immers -naar overtuiging van de gereformeerde belijdenis- sprake  van ‘een ander evangelie’. Er is niet slechts sprake van een meningsverschil, maar van een leerverschil. Dat is wezenlijk iets anders. En met de verschillen in leer is er ook geen sprake van hetzelfde geloof, hooguit dat er sprake is van een veelheid van overeenkomsten in geloof.

 

Feitelijk onjuist

Als Egas vervolgens stelt dat vanuit de Schrift duidelijk is dat er geen ruimte is voor de bevestiging van vrouw in ambt, dan is dat feitelijk onjuist. Het probleem is nu juist dat, ondanks verschillende studiecommissies die in de afgelopen jaren zich met het onderwerp vrouw in ambt hebben beziggehouden, er geen eenparigheid bestaat over de interpretatie van de Schrift op dit punt. Vanaf de synode van 1998 tot en met de huidige synode heerst er verdeeldheid over dit onderwerp. Echter, vaststaat ook dat vanaf 1998 het minderheidsstandpunt niet in strijd met de Schrift is beoordeeld. Het betreft een standpunt dat weliswaar afwijkt van het meerderheidsstandpunt, maar van een leerverschil is geen sprake. Van een ander evangelie is dan ook geen sprake, zoals dat vanuit het belijden van de gereformeerde kerken wél wordt gezegd van de Roomse mis. Gebleken is dat de kerken de Schrift op het punt van vrouwelijke ambtsdragers verschillend interpreteren. Ook is gebleken dat die verschillen van interpretatie tegelijkertijd raken aan het geweten van meer- en minderheid. En precies op dat scharnierpunt roept de Bijbel op tot verdraagzaamheid. De ander moet in zijn gewetensovertuiging worden verdragen, zolang die overtuiging niet in strijd komt met de fundamentele waarheden van het Evangelie. Door dit te miskennen, gaat Egas voorbij aan de paulinische oproep om elkaar niet te veroordelen, maar te streven naar wat de vrede bevordert en naar wat opbouwend is voor elkaar. Paulus roept in zijn Romeinenbrief iedereen op om zijn eigen overtuiging te volgen. In dat verband schrijft Paulus: "Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God. Niemand van ons leeft voor zichzelf, en niemand van ons sterft voor zichzelf. Zolang wij leven, leven we voor de Heer; en wanneer wij sterven, sterven we voor de Heer. Dus of we nu leven of sterven, wij zijn van de Heer. Immers, Christus is gestorven en weer tot leven gekomen om te heersen over de doden en de levenden. Wie bent u dat u een oordeel velt over uw broeder of zuster? Wie bent u dat u neerziet op uw broeder of zuster? Wij allen zullen voor Gods rechterstoel komen te staan, want er staat geschreven: ‘Zo waar Ik leef – zegt de Heer –, voor Mij zal elke knie zich buigen, en elke tong zal God loven.’ Ieder van ons zal dus over zichzelf verantwoording tegenover God moeten afleggen.” 

 

Ambtsbelofte

En dat wordt niet anders door Egas zijn argument dat ambtsdragers bij de aanvaarding van hun ambt plechtig hebben beloofd, bekrachtigd met een handtekening, zich in alles te zullen houden aan de Schrift, de belijdenis, de kerkorde en de synodale besluiten. Immers, die belofte is niet onvoorwaardelijk, integendeel. Zeker ten aanzien van synodale besluiten geldt dat zij rechtskracht ontberen, als zij in strijd zijn met Schrift, belijdenis en kerkorde; inzake synodale besluiten die ambten slechts voorbehouden aan mannen is er sprake van besluiten die raken aan de eigen overtuiging. In de Bijbelse notie van verdraagzaamheid is de vrijheid van ieders eigen geweten een funderend beginsel, omdat ieders overtuiging, volgens Paulus, een aangelegenheid is tussen de mens en God, aldus Romeinen 14:22. Dit betekent dat de gegeven belofte niet zover gaat dat het tot gebondenheid aan synodale besluiten leidt tegen het geweten in. Er is dan ook geen sprake van het breken van het gegeven jawoord. Dat is een hardnekkige misvatting en beschuldiging dat ambtsdragers woordbreuk zouden plegen, omdat zij instemmen met of meewerken aan het openstellen van de ambten voor vrouwen, maar dat is onterecht. Op grond van en in overeenstemming met een beroep op artikel 32 NGB is er gewetensnoodzaak bij ambtsdragers en kerkenraden om de ambten niet open te stellen voor vrouwen. Hiervoor geldt, parafraserend, dat als een ambtsdrager of een kerkenraad met zichzelf in conflict komt door een synodaal besluit, hij op dat moment al is veroordeeld. Als ambtsdragers en kerkenraden met zichzelf in conflict komen door een synodaal besluit over vrouw in ambt, bevordert dat niet de saamhorigheid, eenheid en gehoorzaamheid aan God van de plaatselijke kerken en doen zij daarmee zonde, omdat zij niet handelen uit geloof. De niet-gebondenheid aan het synodale besluit op grond van gewetensbezwaren levert dan ook een rechtvaardigingsgrond op, waarvoor ambtsdragers uiteindelijk zelf verantwoording schuldig zijn aan God. 

 

Romeinen 14

Egas hanteert verkeerde uitgangspunten, de opvatting over vrouw en ambt is namelijk niet in strijd met Gods Woord en het openstellen van ambten is gerechtvaardigd op grond van het geweten, dat gebondenheid aan het synodale besluit ontneemt. En juist omdat de verschillen in opvatting geen leergeschillen zijn die raken aan de belijdenis waarop het CGK-kerkverband berust, het synodale besluit voor een grote minderheid van kerken een struikelblok vormt, is er alle reden om als meerderheid van kerken de minderheid te verdragen. In die zin raken de woorden van Romeinen 14 ook aan de kwestie vrouw in ambt binnen de CGK. Daarin roept Paulus op elkaar niet langer te veroordelen. In plaats daarvan, zegt Paulus, moet het voornemen zijn elkaar niet te laten struikelen of ten val te brengen. En hoewel Paulus hierbij ongetwijfeld het oog had op gelovigen die door het gedrag van andere gelovigen het geloof zouden verliezen, is het niet teveel gezegd als Paulus oproep tot verdraagzaamheid ook van toepassing is op synodale besluiten die de voortgang van het Evangelie, de saamhorigheid, eenheid en dienst aan God in de plaatselijke gemeente belemmeren of schade toebrengen. Als Paulus ertoe oproept om niemand in verlegenheid te brengen door wat er wordt gegeten, omdat dan niet langer overeenkomstig de liefde wordt gehandeld, moet de meerderheid van het kerkverband de minderheid ook niet in verlegenheid brengen door een litigieus synodebesluit, omdat ook dan niet overeenkomstig de liefde wordt gehandeld. Paulus’ oproep om het goede dat God schenkt geen schade toe te brengen, geldt daarom ook voor een synodebesluit dat bij een grote minderheid, waaronder samenwerkings- en samenwerkende gemeenten, schade toebrengt en daarom gewetensnood geeft. Het koninkrijk van God is, om met Paulus te spreken,  geen zaak van eten en drinken of synodale besluiten, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest. Wie Christus zo dient, is God welgevallig en bij de mensen geacht. Paulus spoort aan om te streven naar wat de vrede bevordert en naar wat opbouwend is voor elkaar. Voor de minderheid is het opbouwend dat zij ambten kunnen openstellen in hun gemeente. De weg van de verdraagzaamheid voorkomt wanorde binnen de CGK en bevordert de vrede tussen de kerken van de CGK en dat is bij uitstek Bijbels, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.
 

Reactie toevoegen

De taalcode van de reactie.
Protected by Spam Master